Voorwaardelijke toelating blaasinstillatie met blaasspoelvloeistoffen bij patiënten met blaaspijnsyndroom en Hunnerse laesies

Blaasinstillatie met blaasspoelvloeistoffen met chondrotëinesulfaat en/of hyaluronzuur voor de behandeling van blaaspijnsyndroom (BPS) met Hunnerse laesies, is met ingang van 1 juli 2021 voorwaardelijk toegelaten tot het basispakket van de Zvw voor een periode van 5 jaar en 6 maanden. De voorwaarde is dat patiënten deelnemen aan het onderzoek naar de effectiviteit en kosteneffectiviteit van deze behandeling.

De aandoening en behandeling

BPS is een aandoening waarbij patiënten pijn, druk of discomfort van de urineblaas ervaren samen met een ander symptoom, zoals urgency-frequentie (hevige aandrang en vaak moeten plassen). Deze symptomen worden mogelijk veroorzaakt door een defect in de glycosaminoglycanen (waaronder chondroïtinesulfaat) laag in de blaaswand, wat leidt tot een verhoogde kans dat irriterende stoffen in het weefsel van de blaas terecht komen. De te onderzoeken behandeling is blaasspoelingen met chondroïtinesulfaat of hyaluronzuur. De verwachting is dat deze stoffen zich hechten aan de blaaswand en de glycosaminoglycanenlaag versterken en herstellen waardoor het weefsel van de blaas beschermd wordt tegen irriterende stoffen van de urine. De blaasspoelvloeistoffen worden via een katheter (slangetje) in de urineblaas ingebracht. De eerste 6 weken is het gebruikelijk doseringsschema 1 keer per week en daarna 1 keer per maand. Bij patiënten met BPS en Hunnerse laesies is er sprake van een duidelijk biologisch aantoonbare ziekte van de blaaswand en is de ziektelast over het algemeen hoger dan bij andere patiënten met BPS. Volgens de onderzoeksgroep zijn er in Nederland tussen de 200 tot 400 patiënten met BPS en Hunnerse laesies.

Onderzoek

Het hoofdonderzoek betreft een N-of-1 trial waarin de effectiviteit van 6 weken blaasspoeling met chondroïtinesulfaat (2%) en hyaluronzuur (1,6%) vergeleken wordt met blaasspoeling met placebo-vloeistof bij patiënten met BPS en niet transurethraal (via de urinebuis) behandelbare Hunnerse laesies. Aan het onderzoek zullen 80 patiënten deelnemen met BPS en Hunnerse laesies. Elke patiënt ondergaat in het hoofdonderzoek 3 behandelperiodes van ieder 6 weken; 2 daarvan zijn met blaasspoeling met chondroïtinesulfaat (2%) en hyaluronzuur (1,6%) en 1 met placebo-vloeistof. Tussen elke behandelperiode zit een ‘wash-out periode’ van 8 weken. Dit is een periode waarin studiedeelnemers niet behandeld worden. Na 3 behandelperiodes is het mogelijk om de behandeling met blaasspoelingen met chondroïtinesulfaat (2%) en hyaluronzuur (1,6%) te continueren. Er is sprake van een klinisch relevant behandeleffect wanneer het gemiddelde van de maximale pijnscore (gemeten tijdens de laatste 3 behandeldagen) met ten minste 2 punten afneemt ten opzichte van placebo. Daarnaast moet op de urethrocystoscopie (kijkonderzoek van de blaas) positieve effecten van de behandeling te zien zijn. Secundaire uitkomstmaten zijn: vermindering van het blaasoppervlak dat bedekt is met (actieve) laesies (gemeten met urethrocystoscopie), gradatie van de ontsteking van de blaaswand volgens de arts (gemeten met urethrocystoscopie), de 2 meest dominante symptomen van de ziekte (gemeten met de VAS), gemiddelde pijnscore (gemeten met de VAS), symptomen en problemen (gemeten met de O’Leary-Saint Cystitis Symptom and Problem index), ernst van de symptomen en complicaties (gemeten met een PRO vragenlijst), mictiefrequentie (gemeten met een dagboek), pijnmedicatie, kwaliteit van leven (gemeten met de EQ-5D), complicaties, percentage patiënten dat de behandeling staakt (incl. reden voor staken), budgetimpact en kosteneffectiviteit.

Het nevenonderzoek start naar verwachting 6 maanden nadat de inclusie van het hoofdonderzoek afgerond is. Het nevenonderzoek is een niet-vergelijkend onderzoek. In dit onderzoek kunnen ook andere type blaasvloeistoffen met chondroïtinesulfaat en/of hyaluronzuur toegediend worden dan de vloeistof die in het hoofdonderzoek gebruikt wordt.

Deelnemende Nederlandse behandelcentra

  • Gynos Vrouwenkliniek (Baarn, Den Haag) 
  • Rijnstate ziekenhuis (Arnhem) 
  • Catherina ziekenhuis (Eindhoven) 
  • Slingeland ziekenhuis (Doetinchem) 
  • Isala ziekenhuizen (Zwolle, Meppel) 
  • Alrijne Ziekenhuis (Leiden, Leiderdorp) 
  • Radboudumc (Nijmegen) 
  • Erasmus Medisch Centrum (Rotterdam) 
  • Maastricht Universitair Medisch Centrum (Maastricht)

Laatste 6 maanden van een voorwaardelijke toelatingstraject

Zorg wordt alleen vergoed vanuit het basispakket, als het ten minste even effectief is als de gebruikelijke zorg in Nederland. Oftewel de zorg moet voldoen aan de ‘stand van de wetenschap en praktijk’. Nadat het onderzoek, gekoppeld aan een voorwaardelijk toelatingstraject, is afgerond, neemt het Zorginstituut voor het einde van de voorwaardelijke toelating een standpunt in over de vraag of de interventie voldoet aan ‘de stand van de wetenschap en praktijk’. Is dit het geval, dan wordt de interventie onderdeel van het basispakket. Is dit niet het geval, dan mag de interventie niet meer uit het basispakket worden vergoed. De minister wordt hierover geïnformeerd. 

Voor informatie

Vragen over dit voorwaardelijke toelatingstraject kunt u per e-mail stellen aan:
Hedi Schelleman
E-mail: HSchelleman@zinl.nl

Planning

Planning tot aan publicatie standpunt
Stap in het proces Datum
Looptijd Voorwaardelijke Toelating 1 juli 2021 tot 1 januari 2027
Beoordeling 'stand van de wetenschap en praktijk' 1 juli 2026 tot 1 januari 2027
Publicatie standpunt eind december 2026

Betrokken partijen

  • Interstitiële cystitis patiëntenvereniging (ICP) 
  • Nederlandse Vereniging voor Urologie (NVU) 
  • Zorgverzekeraars Nederland (ZN)