Subsidieregeling kunstmatige inseminatie met donorzaad (KID)

Minister Bruins heeft eind 2019 de ‘tijdelijke overgangsregeling’ voor kunstmatige inseminatie met donorzaad (KID) bij vrouwen zonder mannelijke partner, omgezet naar een permanente subsidieregeling.

De minister heeft op 6 november 2019 de Tweede Kamer geïnformeerd over het voortzetten van de Subsidieregeling na 1 januari 2020. De regeling is in december 2019 gepubliceerd in de Staatscourant. In de regeling wordt ook ingegaan op de eigen betaling en het eigen risico.

Wat vooraf ging

Begin 2019 zijn er vragen ontstaan over de vergoeding van KID-behandelingen voor lesbische paren en alleengaande vrouwen. Daarop hebben de minister en het Zorginstituut verduidelijkt dat deze behandelingen zonder medische indicatie niet tot het basispakket van de zorgverzekering behoren.

De vergoeding van ‘KID’ werd daarmee overigens niet beperkt, want als algemeen uitgangspunt in de Zorgverzekeringswet geldt volgens de wetgever altijd al dat alleen medische behandelingen voor vergoeding vanuit het basispakket in aanmerking komen die worden verricht bij mensen die daarvoor een eigen medische indicatie hebben.

De minister heeft echter aangegeven de zorgen van alleengaande en lesbische vrouwen met een kinderwens te begrijpen. Om die reden heeft hij de zorgverzekeraars gevraagd om gedurende dit jaar de behandelingen te blijven vergoeden.

Minister Bruins heeft op 13 maart 2019 een ‘tijdelijke overgangsregeling’ gepresenteerd voor kunstmatige inseminatie met donorzaad (KID). Dit houdt in dat zorgverzekeraars dit jaar kunstmatige inseminatie met behulp van een donor tijdelijk blijven vergoeden, voor de situaties waarbij een medische indicatie ontbreekt. De overgangsregeling geldt niet alleen voor lesbische paren en alleengaande vrouwen die nu al in een KID-traject zitten, maar ook voor vrouwen die later dit jaar met de behandeling starten. Bruins heeft hierover afspraken gemaakt met de zorgverzekeraars.

De eventuele financiering van KID-behandelingen ná 2019 komt later dit jaar terug op zijn agenda. Minister Bruins schrijft de Tweede Kamer dat dit wordt meegenomen in de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie Herijking Ouderschap, die uiterlijk rond de zomer verschijnt.

Het Zorginstituut schreef eerder ook al dat politieke besluitvorming over de door de Staatscommissie Herijking ouderschap voorgestelde aanbevelingen nodig is. Als daaruit de politieke wens naar voren komt dat dat gepaard moet gaan met eventuele uitbreiding van het basispakket door aanpassing van regelgeving, dan zal het Zorginstituut de minister graag van advies dienen.